Geschiedenis

De geschiedenis van Jiu Jitsu

evolve
Jiu Jitsu is een van de oudste vechtkunsten die er bestaan. Het wordt gezien als de stamvader van de Japanse zelfverdedigingskunsten. Veel technieken uit het Judo, Karate en Aikido vindt men terug in het Jiu Jitsu. 

Dr. Akiyama
In 1690 maakte de Japanse geneesheer Dr. Akiyama een rondreis door China om zijn kennis te verbreden. Tijdens zijn reis zag hij een gevechtskunst waarbij het mogelijk was een duel te winnen zonder het gebruik van wapens. Akiyama bestudeerde de speciale technieken en nam deze kennis mee naar Japan. Daar maakt hij zich de kunst eigen en beheerste deze na geruime tijd als een ware meester. Akiyama bleef echter met een probleem worstelen: wat als dezelfde technieken op hem werden toegepast door iemand die veel sterker is?
Na een lange periode van overpeinzing vond hij het antwoord in de natuur. Hij zag hoe de takken van de kersenboom afbraken onder het gewicht van de sneeuw. Bij de wilg zag hij hoe veerkrachtig de takken waren: de takken bogen door, zodat de sneeuw ervan af gleed. Zo vond Akiyama zijn oplossing: ‘meegeven op te overwinnen’. Als men wil overleven moet men veerkrachtig zijn en meegaan in de beweging van de aanval. Aan de hand van dit principe paste hij de technieken aan en lukte het om uit de moeilijkste grepen te bevrijden. Het Jiu Jitsu was geboren!

De Samoerai
Samoerai (ges)De verdedigingskunst was zo effectief dat de oude Japanse krijgerskaste de ‘Samoerai’ de technieken aanleerde om zich in geval van ontwapening nog op een efficiënte wijze te kunnen verdedigen. Naast het Iai-jitsu en het Ken-jitsu (beiden met zwaard) werd het Jiu Jitsu (met de hand) een onderdeel van hun training.
De Samoerai leerde de technieken in scholen die onderling van elkaar verschilden. Binnen een school stond veelal de adelijke familie of clan centraal. Het Jiu Jitsu werd zo in vele varianten aangeboden en de ‘school’ (Ryu) ging daardoor symbool staan voor de stijl waarin het Jiu Jitsu onderwezen werd. De school van Dr. Akiyama heette bijvoorbeeld ‘Yoshin Ryu’ wat ‘school met pit van een wilg’ betekent.
Vele generaties lang werd de kennis van vader op zoon doorgegeven en geheim gehouden voor de gewone burgers en andere scholen. Tot op een gegeven moment in Japen (rond 1868) het verbod kwam op het dragen van wapens. De Samoerai raakte werkloos en zochten een andere manier om zich in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Zij gingen lesgeven aan de burgers en verspreidde de kennis van Jiu Jitsu steeds verder.
Aan het eind van de 19e eeuw maakte Europa kennis met het Jiu Jitsu. Met name de ordebewarende diensten, zoals de politie en legermachten, waren geïnteresseerd in de ongewapende technieken. 

Jiu Jitsu als stamvader
Jiu Jitsu had als voornaamste principe het verdedigen door meegeven en gebruikmaken van de kracht van de tegenstander. De verdediging is gebaseerd op de aanval van de tegenstander, vanuit alle denkbare posities en vanuit diverse vechtdisciplines. Dat betekent dat men bij de verdediging gebruik maakt van de meest geschikte technieken tegen die aanval. Het brede scala aan technieken maakt het Jiu Jitsu een zeer complete verdedigingskunst.
Vanuit het Jiu Jitsu zijn er meerdere verdedigingskunsten ontstaan, namelijk het Judo, Aikido en Karate. Ieder met zijn specifieke benadrukking en uitwerking van bepaalde technieken.

Judo
Eind 19e eeuw ontwierp professor Jigoro Kano (1860-1938) het Judo uit diverse Jiu Jitsu stijlen. Kano werd als kind veel geplaagd en leerde Jiu Jitsu om zichzelf te kunnen verdedigen. Hij werd leerling van verschillende meesters die veel sympathie voor hem hadden en hem geschriften van de Jiu Jitsu-school nalieten. De laatste meester van Kano (Jikubo) vond de technieken die hij hem moest aanleren te ingewikkeld en bekende dat hij geen goede les aan hem kon geven. Uit onvrede over de ingewikkelde, ruwe en gevaarlijke technieken die bij het Jiu Jitsu werden toegepast, selecteerde Kano technieken die de tegenstander konden uitschakelen zonder daarbij ernstige verwondingen toe te brengen. De is basis van judo: ‘de zachte weg’ (ju=zacht/meegaand, do=weg/manier). Dat maakte recreatieve en wedstrijdtoepassingen mogelijk van het simpele principe: doelmatig gebruikmaken van energie van zowel lichaam als geest.

Jigoro Kano 

Aikido

Aikido werd aan het begin van de 20e eeuw ontwikkeld door Morihei Ueshiba (1883-1969) en betekent letterlijk “de weg van harmonie met Ki” (Ai=harmonie, Ki=energie /innerlijke kracht, Do= weg). De betekenis verwijst naar de filosofie die Ueshiba had ten aanzien van Aikido en de uitvoering van de technieken. De technieken moesten volgens hem niet gericht zijn op het vernietigen van de tegenstander, maar juist op het zo min mogelijk schade toebrengen. Ze waren een middel om in harmonie te komen. Een Aikidoka stopt de aanval (uitgeoefende kracht) niet door het tegen te houden, maar buigt de ingezette aanval (de kracht) om (geeft mee) en laat het (de kracht) tegen de aanvaller keren wanneer hij uit balans wordt gebracht. Het uitgangspunt is dan ook het verstoren van het evenwicht, door diens stoot of slagkracht doel te laten missen hem door het zwaartepunt te trekken. Dit gaat door middel van soepele en cirkelvormige bewegingen. De draai- en schroefbewegingen komen uit op een worp- of hefboomtechniek. Er wordt niet aangevallen; de technieken zijn slechts bedoeld als verdedigingsreactie. Bij Aikido is er geen competitie-element.
Morihei Ueshiba (web)

Karate
Het moderne karate-do (in de volksmond karate) heeft een Chinees-Japanse oorsprong. Ongeveer 2000 jaar geleden is karate ontstaan in China. De Indische monnik Daruma Tachi onderwees de boeddhistisch leer ‘Zen’ in het klooster van Chaolin-Zsu. Zijn onderwijs was zowel lichamelijk als geestelijk erg zwaar. Daruma ontwikkelden daarom een techniek die hen sterker moest maken en die hen kon beschermen op verre reizen. Later werd hun manier van zelfverdediging Chaolin-Zsu, tempelboksen of Kempo genoemd. De monniken namen hun technieken mee naar Okinawa (eiland), Japan. Daar werd het gecombineerd met de inheemse vuistvechtkunsten van Okinawa, ontwikkelde het steeds verder en kreeg het de naam Okinawa-Te (Te = hand).Aan het begin van de 20e eeuw werd het Okinawa-Te naar het vasteland van Japan gebracht door Gichin Funakoshi (1869–1957). Daar combineerde hij het Okinawa-Te met oudere Japanse vechtsporten van waaruit het moderne Japanse karate met zijn drie aspecten ontstond: zelfverdedigingstechniek, lichaamscultuur en sport. Gichin Funakoshi wordt gezien als de vader van het moderne karate.Bij karate ligt de nadruk vooral op het gebruik van stoot-, trap- en afweertechnieken. In sommige karate-stijlen komen ook worpen, klemmen, verwurgingen en worsteltechnieken voor. Wapens komen bij karate niet voor: kara = leeg, Te = hand. Karate-Do betekent dus “de weg van de lege hand”, ofwel verdedigen zonder wapens.
Gishin Funakoshi (web)
 

Jiu Jitsu in Nederland
Omstreeks 1920 kwam het Jiu Jitsu naar Nederland. De heren Toepoel en Boretius waren de eerste leraren die Jiu Jitsu-lessen gaven in Den Haag. Het niveau was toen nog niet zo hoog als nu. De technieken bestonden nog uit een onsamenhangende verzameling van Oosterse trucjes en Westerse boks- en worsteltechnieken. Tot de 2e Wereldoorlog werd Jiu Jitsu nog maar kleinschalig beoefend.

Vlak voor de 2e Wereldoorlog werd het Jiu Jitsu gepromoot door Maurice van Nieuwenhuizen (1912-1998) en Johan van der Bruggen (1916-2001). Van Nieuwenhuizen was Nederlands kampioen Jiu Jitsu en had een sportschool in Den Haag waar in de jaren '3o en '40 Jiu Jitsu werd onderwezen. Door zijn publicaties en organisatietalent had hij grote invloed op de introductie en ontwikkeling van de Japanse krijgskunst in Nederland. Hij wordt gezien als de Nederlandse pionier in het Jiu Jitsu. Op zijn initiatief werd in 1939 de 'Nederlandse Jiu-Jitsu Bond' opgericht (uiteindelijk opgegaan in de Judo Bond Nederland).

Maurice van Nieuwenhuizen (web)

Aan het eind van de 2e Wereldoorlog ontstond het eerste Nederlandse leerplan voor Jiu Jitsu. kersenbloesemDeze werd opgesteld door de leraren Nauwelaerts, Koning en Nieuwenhuizen. Zij noemde het systeem het ‘NAKONI-systeem’ (beginletters van de namen) of ook wel ‘Kersenbloesem systeem’. Jarenlang werd er aan de hand van dit systeem geoefend, waarbij een 200 tal technieken, gevechts- en oefenvormen op praktische en logische wijze gegroepeerd waren. Het niveau van de leerling werd aangegeven door middel van een paarse kersenbloem dat op het pak was aangebracht. De kleur van het hart van de kersenbloem gaf de betreffende niveau aan: wit, geel, oranje, groen, blauw, bruin en zwart. Zwart was het hoogst en bevoegde leraren droegen een zwarte kersenbloem met een rood hart op hun pak. Rond 1984 werd dit systeem vervangen door het Kyu-graden en Dan-graden (gekleurde band) zoals we dat nu kennen.

Na de 2e Wereldoorlog kwam het Jiu Jitsu steeds meer onder druk te staan door de populariteit van het Judo en andere Aziatische verdedigingskunsten. Het Jiu Jitsu werd veelal als tweede sport naast het judo beoefend. Sommige traditionele Jiu Jitsu scholen zagen dit proces met afgrijzen aan: het kind ‘het Judo’ werd populairder dan de moeder ‘het Jiu Jitsu’. Naar aanleiding hiervan werd er ook een Jiu Jitsu variant voor wedstrijden ontwikkeld.

In de jaren ’80 werd het Ebo-No-Kata ontwikkeld door Mario den Edel en Wim Boersma in samenwerking met leraren in het land. Deze kata was de eerste echte Nederlandse Jiu-Jitsu-kata en is onderdeel geworden van het 1e dan examen. De kata bestaat uit 4 series van 5 oefeningen, die wordt uitgevoerd met een partner. Later kwamen de kata’s: Ne-Waza-Jitsu-No-Kata (exameneis 2e dan), Goshin-Jitsu-No-Kata (exameneis 4e dan), Kime No Kata (exameneis 5e dan).